Spiegelen

Jarenlang was ik ervan overtuigd dat ik een geweldige automobilist zou zijn. Het leek mij dan ook geen enkel probleem om te beginnen met mijn rijlessen terwijl ik in verwachting was. Voor mijn bevalling zou ik even snel mijn rijbewijs halen. Na veertien lessen ben ik gestopt. Missie mislukt.

Iets opgeven doe ik niet graag. Tijdens mijn studietijd heb ik een tennisleraar gehad die gek van me werd. Zó gek, dat hij me ervan probeerde te overtuigen dat ik beter kon stoppen met de tenniscursus. Ik bakte er niets van en zou er ook nooit iets van gaan bakken.

Ik was ontsteld en verontwaardigd. Voortijdig stoppen? Dat had hij gedroomd! Koppig ging ik door. Niet omdat ik er beter van ging tennissen of er plezier in had – integendeel. Het kleine beetje dát ik kon voor ik aan zijn lessen begon, was ik snel kwijt en vrolijk werd ik er ook niet van. Keer op keer moest ik zijn tirades aanhoren: “Als je niet eens normaal een bal terug kunt slaan, hoe kan ik je dan ooit iets leren?!” Voor de zoveelste keer en steeds ongeduldiger herhaalde hij wat ik moest doen. Niet dat ik dat niet wist – ik kon zijn lessen inmiddels zelf geven. Maar tussen verstandelijk weten en fysiek kunnen uitvoeren lag voor mij een gapende kloof. Een kloof die voor deze man, die zich toch echt leraar noemde, blijkbaar onvoorstelbaar was. Hij gaf de indruk mij ervan te verdenken dat ik alles opzettelijk fout bleef doen, alleen om hem te pesten.

Tijdens mijn autorijlessen bleek al snel dat ik ook daar veel oefening in nodig zou hebben. Mijn rijbewijs halen voor het einde van mijn zwangerschap? Dat was bij nader inzien wel erg optimistisch geweest. Ik zou in ieder geval tijdelijk moeten stoppen. Stiekem was ik erg opgelucht met mijn goede excuus. Nooit meer op mijn kop krijgen omdat ik me schuldig had gemaakt aan één van de absoluut onvergeeflijke zonden volgens mijn rijleraar. Ik kan me niet meer precies herinneren wat die zonden waren. Ik denk dat (proberen te) schakelen zonder je koppeling in te trappen er één van was en tegen een stoeprand aanrijden een tweede. Nóg een leraar die niet in de gaten had dat ‘weten’ en ‘kunnen’ niet altijd hand in hand gaan.

In het jaar dat Bonkje drie werd, had ik eindelijk genoeg moed verzameld om een nieuwe poging te wagen. Dit keer bij een andere rijschool, want ik wilde nóóit meer lessen bij mijn eerste rijleraar. De rijschoolhouder van de nieuwe rijschool luisterde naar mijn verhaal en plaatste me bij een rijleraar waarvan hij dacht dat die me wel over mijn zenuwen heen zou kunnen helpen.

Het was een schot in de roos. Mijn nieuwe rijleraar was de rust zelve en corrigeerde me zonder donderpreken te houden. Na een poosje ging ik zowaar uitkijken naar de lessen. Het werd een uurtje uit. Of liever gezegd: het werden vele uurtjes uit, want hoewel ik gaandeweg iets meer zelfvertrouwen kreeg, was ik nog steeds geen natuurtalent.

Maar nu ik een leraar had bij wie ik me op mijn gemak voelde, was ik extra gemotiveerd om ook buiten de lessen om te oefenen. In de bus ging ik voorin zitten en probeerde ik op alles te letten waar een automobilist op moet letten. En dat was een hoop.

Omdat ik tijdens de les moeite had om naast het besturen van de auto ook alle verkeersborden te zien – èn te lezen, heb ik in de bus bijvoorbeeld binnensmonds een tijdje alle verkeersborden benoemd die ik zag.

Eén van de meest hardnekkige problemen waar ik tegen aan liep, was dat ik in de auto bleef denken en handelen als een fietser. Tja, dat krijg je na een kleine 30 jaar fietsen. Spiegels? Ik snapte niet wat ik erin zag en durfde er niet op te vertrouwen. Liever draaide ik me helemaal om in de bestuurdersstoel om die o zo vertrouwde blik over mijn schouder te kunnen werpen. Ik was een autorijdende fietser. Een gevaar op de weg.

Dus zon ik op een manier om daar buiten de lessen om iets aan te doen. Als ik het nu eens omkeerde?

Ik stapte op de fiets met een klein spiegeltje in mijn hand. De regels waren simpel. Het was verboden om een blik achterom te werpen en ik mocht pas links of rechts afslaan nadat ik mij er in mijn spiegeltje van had vergewist dat dat  kon. Het viel nog niet mee om het spiegeltje zó te houden dat ik er iets in kon zien. Bovendien voelde ik me lichtelijk belachelijk, dus moest ik ook nog opletten dat niemand me betrapte bij mijn zelfopgelegde taak. Ik leefde me zo goed in mijn rol van fietsende automobilist, dat ik bij een rotonde bijna achter de auto’s aan de rotonde op draaide. Nog net op tijd kon ik het fietspad op.

Of mijn extra oefeningen hebben geholpen? Ik durf het niet te zeggen. Wel ben ik in één keer geslaagd – een heuglijk moment waar ik nog steeds veel plezier van heb.

Hoe het is afgelopen met de autorijdende fietser en de fietsende automobilist? Die hebben plaatsgemaakt voor de fietsende fietser en de autorijdende automobilist.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.